Een bijwoord is een woord dat meer informatie geeft over een ander woord in de zin, of over de hele zin. Bijwoorden kunnen extra informatie geven over een werkwoord, maar ook over een bijvoeglijk naamwoord, een ander bijwoord en een plaats of tijd.
Voorbeelden van bijwoorden:
- Bijwoorden van wijze geven aan hoe iets gebeurt.
- Voorbeelden: snel, langzaam, goed, slecht, voorzichtig
- Bijwoorden van graad geven aan in welke mate iets gebeurt.
- Voorbeelden: heel, zeer, nogal, enigszins, hartstikke
- Bijwoorden van plaats geven aan waar iets gebeurt.
- Voorbeelden: hier, daar, links, rechts, boven, onder
- Bijwoorden van tijd geven aan wanneer iets gebeurt.
- Voorbeelden: nu, gisteren, morgen, straks, altijd
- Bijwoorden van manier geven aan op welke manier iets gebeurt.
- Voorbeelden: luidruchtig, zachtjes, voorzichtig, onhandig
Waar staat een bijwoord bij?
Bijwoorden kunnen staan bij:
- Een werkwoord: De auto rijdt snel.
- Een bijvoeglijk naamwoord: Het meisje is erg mooi.
- Een ander bijwoord: Hij is heel snel gelopen.
- Een zelfstandig naamwoord: De jongen liep snel.
- Een hele zin: Gisteren ging ik naar de stad.
Voorbeeldzinnen:
- Bijwoord van wijze: De auto rijdt snel.
- Bijwoord van graad: Het meisje is erg mooi.
- Bijwoord van plaats: De jongen liep snel naar de winkel.
- Bijwoord van tijd: Gisteren ging ik naar de stad.
- Bijwoord van manier: De jongen liep luidruchtig door de straat.