De Bijbel begint met het boek Genesis, dat het verhaal vertelt van de schepping van de wereld door God. Het boek Genesis bestaat uit twee scheppingsverhalen, die in hoofdstuk 1 en 2 worden verteld.
Het eerste scheppingsverhaal is een overzichtelijk verhaal over de schepping van de wereld in zes dagen. God schept eerst de hemel en de aarde, daarna de aarde en de zeeën, vervolgens het licht, de planten, de dieren en de mens. Het verhaal eindigt met de zevende dag, de sabbat, die een dag van rust en bezinning is.
Het tweede scheppingsverhaal is een meer gedetailleerde versie van het verhaal over de schepping van de mens. In dit verhaal schept God eerst de mens als man, daarna de vrouw. De mens wordt geschapen om de aarde te bewerken en te bewaken.
Beide scheppingsverhalen zijn belangrijk voor het jodendom en het christendom. Ze geven een kijk op de visie van deze religies op de oorsprong van de wereld en de mens.
In het Nederlands begint de Bijbel met de woorden: “In het begin schiep God de hemel en de aarde.” (Genesis 1:1)