Het verwarde hert liep met zijn patrouille door het bos. Hij was net als de andere herten, maar hij was een beetje anders. Hij was namelijk verwarde. Hij wist niet altijd waar hij was of wat hij moest doen.
De patrouille kwam aan bij een open plek in het bos. Er stonden veel mensen te kijken. De mensen applaudisseerden toen ze het verwarde hert zagen.
Het verwarde hert was verward. Hij wist niet waarom de mensen applaudisseerden. Hij vroeg aan zijn patrouille wat er aan de hand was.
“Ze applaudisseren omdat je zo mooi bent”, zei een van de herten. “Je hebt een prachtige vacht en je hoorns zijn prachtig.”
Het verwarde hert was nog steeds verward. Hij vond zichzelf niet mooi. Hij vond zichzelf juist een beetje raar.
Maar toen hij de mensen zag applaudisseren, voelde hij zich een beetje beter. Hij voelde zich trots op zichzelf.
Het verwarde hert vervolgde zijn patrouille. Hij liep met een beetje meer zelfvertrouwen. Hij wist dat hij mooi was, ook al vond hij dat zelf niet.
De mensen bleven applaudisseren tot het verwarde hert uit het zicht was verdwenen. Ze waren blij dat ze het verwarde hert hadden gezien. Ze vonden hem een bijzondere en mooie verschijning.
Het verwarde hert liep verder door het bos. Hij was nog steeds verwarde, maar hij was ook een beetje gelukkiger. Hij wist dat hij mooi was, en dat was genoeg voor hem.