David zag Goliath, de reus van de Filistijnen, als zijn belangrijkste tegenstander. Goliath was een grote en sterke krijger die de Israëlieten uitdaagde om een duel met hem aan te gaan. David, een jonge herdersjongen, bood zich aan om Goliath te bevechten en versloeg hem met een steen uit zijn slinger.
Na de dood van Goliath versloeg David ook de Filistijnse koningen Saul en Agag. Saul was de eerste koning van Israël, maar hij werd door David vermoord. Agag was de koning van de Amalekieten, een volk dat Israël had aangevallen. David versloeg Agag en hield hem verantwoordelijk voor de dood van de Israëlieten.
David zag deze koningen als tegenstanders omdat ze Israël bedreigden. Hij geloofde dat God hem had gekozen om Israël te beschermen en te leiden. Davids overwinningen op Goliath, Saul en Agag werden gezien als een teken van Gods zegen over Israël.
In een breder perspectief kan David ook worden gezien als een tegenstander van de macht van de Filistijnen. De Filistijnen waren een machtig volk dat Israël regelmatig aanviel. Davids overwinningen op Goliath en de andere Filistijnse koningen brachten een einde aan de Filistijnse overheersing over Israël.
Davids overwinningen op zijn tegenstanders worden vaak gezien als een symbool van het geloof in God. David geloofde dat God hem zou helpen om overwinningen te behalen, zelfs als hij op papier de mindere was. Dit geloof inspireerde vele mensen door de geschiedenis heen.