In 1811 werd in Nederland de Burgerlijke Stand ingevoerd, op last van Napoleon Bonaparte. Dit betekende dat iedereen verplicht was om een achternaam aan te nemen en zich bij het gemeentehuis te laten registreren. De invoering van de Burgerlijke Stand was een belangrijke stap in de modernisering van Nederland. Het maakte het mogelijk om een centraal overzicht te krijgen van de bevolking, wat nodig was voor een goede registratie van geboorten, huwelijken en overlijdens.
De invoering van de achternaam was vooral in het noorden en oosten van Nederland een grote verandering. In deze streken hadden veel mensen nog geen familienaam. Ze werden meestal aangeduid met hun voornaam en een toevoeging, zoals “de molenaar”, “de smid” of “de boer”.
De achternaam die iemand in 1811 koos, was vaak gebaseerd op zijn of haar beroep, woonplaats of familienaam. Zo werden veel mensen met het beroep “smid” de naam “Smid” gegeven. Mensen die in een bepaalde plaats woonden, kregen vaak de naam van die plaats. En mensen die al een familienaam hadden, mochten die behouden.
De achternamen die in 1811 werden gekozen, zijn nog steeds de achternamen die veel Nederlanders vandaag de dag dragen.
Hier is een overzicht van wat iedereen in 1811 moest laten registreren:
- Een achternaam
- De geboorteplaats en -datum
- De beroepsnaam van de vader
- De naam van de gemeente waar de persoon woonde
- De naam van de burgemeester of wethouder die de registratie uitvoerde
De registratie van de achternaam vond plaats in een register van aangenomen geslachtsnamen. Deze registers zijn nog steeds bewaard gebleven en zijn te raadplegen in de gemeentearchieven.