In de redekundige ontleding is de persoonsvorm (pv) een vorm van het werkwoord die in persoon en getal (enkelvoud of meervoud) met het onderwerp overeenstemt en in een andere tijd kan worden overgebracht. De persoonsvorm is een onderdeel van het gezegde. Samen met het onderwerp vormt de persoonsvorm nog een syntactische eenheid, de zinskern.
In een zin is er altijd maar één persoonsvorm. De persoonsvorm is altijd een werkwoord. Werkwoorden zijn woorden die een handeling, een toestand of een proces uitdrukken.
De persoonsvorm wordt gevonden door de zin vragend te maken of door de zin in een andere tijd te zetten.
Voorbeeld:
- Zin: De hond speelt in het park.
- Vragende zin: Wat doet de hond?
- Tegenwoordige tijd: De hond speelt.
- Verleden tijd: De hond speelde.
In alle drie de gevallen is de persoonsvorm “speelt”.
Soorten persoonsvormen
Er zijn twee soorten persoonsvormen:
- Zelfstandige persoonsvormen: Deze persoonsvormen staan alleen in de zin en hebben geen lijdend voorwerp.
- Lijdende persoonsvormen: Deze persoonsvormen staan samen met een lijdend voorwerp in de zin.
Voorbeelden van zelfstandige persoonsvormen:
- Ik loop.
- Jij eet.
- Hij slaapt.
Voorbeelden van lijdende persoonsvormen:
- De hond wordt geaaid.
- Het huis werd gebouwd.
- De kast wordt verhuisd.
De persoonsvorm in een zin
De persoonsvorm is een belangrijk onderdeel van de zin. De persoonsvorm geeft aan wat het onderwerp doet, is of ondergaat. De persoonsvorm is ook nodig om de tijd van de zin aan te geven.