Een lijdend voorwerp is een zinsdeel dat de zelfstandigheid aanduidt waarop de handeling of werking die door het gezegde wordt uitgedrukt, direct gericht is. Het lijdend voorwerp ondergaat deze handeling of werking of wordt erdoor voortgebracht.
In de zin “Ik eet een appel” is “appel” het lijdend voorwerp. De handeling “eten” wordt direct uitgeoefend op de appel. De appel ondergaat de handeling van eten.
Een lijdend voorwerp kan een zelfstandig naamwoord zijn, een persoonlijk voornaamwoord, een telwoord of een bijwoordelijk naamwoord.
Voorbeelden van lijdend voorwerpen:
- Zelfstandig naamwoord: “Ik koop een fiets.”
- Persoonlijk voornaamwoord: “Ik zie hem.”
- Telwoord: “Ik heb twee boeken.”
- Bijwoordelijk naamwoord: “Ik geef het boek aan de juf.”
Hoe herken je een lijdend voorwerp?
Je kunt een lijdend voorwerp herkennen door de volgende vraag te stellen: wie/wat + gezegde + onderwerp?
In de zin “Ik eet een appel” is het antwoord op deze vraag “appel”. Dit is dus het lijdend voorwerp.
In de zin “De kat eet de muis” is het antwoord op deze vraag “muis”. Dit is dus ook het lijdend voorwerp.
In de passieve vorm wordt het lijdend voorwerp het onderwerp.
In de zin “Ik eet een appel” wordt de zin in de passieve vorm als volgt:
- Een appel wordt gegeten door mij.
In deze zin is “appel” het onderwerp. Dit was in de oorspronkelijke zin het lijdend voorwerp.
In kindertaal
In kindertaal wordt het lijdend voorwerp vaak omschreven als “degene die iets krijgt, of degene die iets overkomt”.
In de zin “Ik geef de bal aan de jongen” is het lijdend voorwerp “de jongen”. De jongen krijgt de bal.
In de zin “De hond heeft een bot gegeten” is het lijdend voorwerp “een bot”. Het bot is opgegeten door de hond.