In België is de term ‘afwezigheid’ een juridisch begrip dat situaties beschrijft waarin een persoon vermist is en waarbij het onzeker is of deze persoon nog in leven is. Dit fenomeen is vastgelegd in de artikelen 112 tot en met 142 van het Burgerlijk Wetboek.
Recentelijk is er echter verwarring ontstaan over de benaming van het ‘bewijs van afwezigheid’. Uit bronnen blijkt dat in raadsels vaak wordt gesproken over een puzzelwoord voor ‘bewijs van afwezigheid’, waarbij het antwoord “alibi” is. Echter, een alibi is in juridische zin de verklaring of het bewijs dat iemand op het moment van een misdrijf ergens anders was en dus niet de dader kan zijn.
Daarentegen, in het kader van afwezigheid in de wetgeving, kan bij langdurige onverklaarbare afwezigheid van een persoon een procedure van vermoedelijke afwezigheid worden ingezet. Om een persoon vermoedelijk afwezig te laten verklaren, moeten drie voorwaarden vervuld zijn. De person in kwestie moet meer dan drie maanden afwezig zijn en niet verschenen zijn op zijn woonplaats.
Verdere verwarring is gecreëerd door de vraag hoe het woord ‘afwezigheid’ in een zin gebruikt moet worden. Dit wordt geïllustreerd door een voorbeeldzin: “In feite zou bij afwezigheid van deze machientjes de aanwezigheid hier van Chris zeer beperkt zijn.”
Bij verlofsituaties in de arbeidswereld kunnen werkgevers bewijs vragen voor de redenen achter een afwezigheid. Dit kan een doktersattest zijn, of bijvoorbeeld een attest van de brandweer of verzekering in geval van familiale omstandigheden. Indien een werknemer geen bewijs kan leveren, wordt deze afwezigheid als ongewettigd beschouwd.
Kernpunten:
- Juridische term afwezigheid: betrekking op onverklaarbare verdwijning.
- Alibi: niet gelijk aan ‘bewijs van afwezigheid’, maar duidt op niet aanwezig zijn tijdens een misdrijf.
- Procedure bij langdurige afwezigheid: meer dan drie maanden verdwenen zonder te verschijnen op woonplaats.
- Praktijk in arbeidsverhoudingen: werknemers dienen een bewijs van afwezigheid te leveren bij verlof.
Deze informatie draagt bij aan een betere begrip van hoe ‘bewijs van afwezigheid’ functioneert binnen de Belgische wetgeving en in de arbeidscontext.