Dat Klagende Dier Staat Tegen De Muur
In een klein dorpje in het zuiden van Yemen, aan de rand van de woestijn, stond een muur. De muur was hoog en dik, en hij liep langs de hele rand van het dorp. De muur was gebouwd om het dorp te beschermen tegen de woestijn, maar hij was ook een symbool van de scheiding tussen het dorp en de wereld daarbuiten.
Op een dag, toen de zon hoog aan de hemel stond, hoorde een jonge jongen een vreemd geluid. Hij keek om zich heen, maar hij zag niets. Hij ging naar de muur en zette zijn oor tegen de stenen.
“Wie is daar?” riep hij.
Er was geen antwoord. De jongen wachtte even, maar het geluid kwam niet meer. Hij dacht dat hij het zich had verbeeld.
De volgende dag hoorde de jongen het geluid weer. Dit keer was het duidelijker. Het klonk als een kreet van pijn of verdriet.
De jongen liep naar de muur en zette zijn oor er weer tegen. “Wie is daar?” riep hij opnieuw.
Dit keer kwam er een antwoord. “Ik ben een dier,” zei een zachte stem. “Ik ben gewond en ik kan niet verder.”
De jongen was verbaasd. “Een dier?” vroeg hij. “Wat voor dier?”
“Ik ben een vogel,” zei de stem. “Ik heb mijn vleugel gebroken.”
De jongen voelde medeleven voor het dier. “Ik zal je helpen,” zei hij. “Waar zit je?”
“Ik zit hier in een spleet in de muur,” zei de stem. “Ik kan niet meer bewegen.”
De jongen zocht de spleet in de muur. Hij vond hem en keek ertussendoor. Daar zag hij een kleine, gewonde vogel.
De jongen pakte een stok en stak hem in de spleet. Hij gebruikte de stok om de vogel naar buiten te duwen. De vogel viel op de grond voor de jongen.
De jongen keek naar de vogel. Hij was klein en bont, met een gebroken vleugel. De jongen voelde een pijn in zijn hart.
“Ik zal je helpen,” zei hij. “Ik zal je vleugel verbinden.”
De jongen zocht in zijn zak en vond een stuk touw. Hij maakte het touw vast aan de vleugel van de vogel.
“Zo,” zei hij. “Nu moet je even rusten.”
De jongen legde de vogel op de grond en ging zitten naast hem. Hij bleef bij de vogel totdat hij in slaap viel.
De volgende ochtend was de vogel wakker. Hij keek naar de jongen en zei: “Dank je wel. Je hebt me gered.”
De jongen glimlachte. “Het was niets,” zei hij. “Ik ben blij dat ik je kon helpen.”
De vogel spreidde zijn vleugels. “Ik kan weer vliegen,” zei hij. “Ik moet gaan.”
De jongen keek de vogel na totdat hij uit het zicht was verdwenen. Hij was blij dat hij de vogel had kunnen helpen.
De jongen ging naar huis en vertelde zijn ouders wat er was gebeurd. Ze waren trots op hem.
De jongen ging elke dag terug naar de muur om te kijken of de vogel terugkwam. En elke dag kwam de vogel terug. Hij kwam naar de jongen toe en ze speelden samen.
De jongen en de vogel werden vrienden. Ze brachten veel tijd samen door. De jongen leerde veel over vogels van de vogel. De vogel leerde veel over mensen van de jongen.
Op een dag zei de vogel tegen de jongen: “Het is tijd voor mij om te gaan.”
De jongen was verdrietig. Hij wilde de vogel niet kwijt.
“Waar ga je heen?” vroeg hij.
“Ik ga terug naar mijn nest,” zei de vogel. “Ik moet mijn familie weer zien.”
De jongen gaf de vogel een knuffel. “Ik zal je missen,” zei hij.
“Ik zal je ook missen,” zei de vogel. “Maar ik zal je nooit vergeten.”
De vogel vloog weg. De jongen keek hem na totdat hij uit het zicht was verdwenen.
De jongen was verdrietig, maar hij wist dat de vogel gelukkig zou zijn