Dag des Oordeels is een term die in veel religies wordt gebruikt om de dag aan te duiden waarop God alle mensen zal oordelen. Deze dag wordt beschreven als een tijd van grote verschrikkingen, waarin de doden zullen opstaan en God zijn recht zal spreken over de levenden en de doden.
In de christelijke traditie wordt de Dag des Oordeels vaak gezien als het hoogtepunt van de geschiedenis. Het is de dag waarop God zijn koninkrijk zal vestigen en alle mensen zullen worden veroordeeld op basis van hun daden.
De Bijbel geeft weinig concrete informatie over de Dag des Oordeels. Er wordt echter wel gezegd dat het een dag zal zijn van grote verschrikkingen. De doden zullen opstaan en God zal zijn recht spreken over de levenden en de doden. De rechtvaardigen zullen worden beloond met eeuwig leven in het koninkrijk van God, terwijl de goddelozen zullen worden veroordeeld tot de hel.
De Dag des Oordeels is een onderwerp dat door veel kunstenaars en schrijvers is uitgebeeld. Het is een onderwerp dat zowel angst als hoop kan oproepen.
Volgens de Bijbel
In de Bijbel wordt de Dag des Oordeels beschreven in verschillende boeken, waaronder Openbaring, Mattheüs, en Johannes.
In Openbaring 20:11-15 wordt de Dag des Oordeels als volgt beschreven:
En ik zag een grote witte troon en hem die daarop zat, voor wiens aangezicht de aarde en de hemel wegvluchtten, en geen plaats voor hen werd gevonden. En ik zag de doden, groot en klein, staan voor de troon, en de boeken werden geopend. En een ander boek werd geopend, dat het boek des levens was. En de doden werden geoordeeld naar hun werken, volgens wat in de boeken geschreven was. En de zee gaf de doden die in haar waren, en de dood en het dodenrijk gaven de doden die in hen waren. En zij werden allen geoordeeld, ieder naar zijn werken. En de dood en het dodenrijk werden in de poel van vuur geworpen. Dit is de tweede dood.
In Mattheüs 25:31-46 wordt de Dag des Oordeels als volgt beschreven:
Wanneer de Zoon des mensen komen zal in zijn heerlijkheid, en al de engelen met hem, dan zal hij zitten op de troon zijner heerlijkheid. En alle volken zullen vóór hem verzameld worden, en hij zal hen van elkander scheiden, zoals een herder de schapen van de bokken scheidt. En hij zal de schapen aan zijn rechterhand zetten, maar de bokken aan zijn linkerhand. Dan zal de Koning tot degenen die aan zijn rechterhand staan, zeggen: Komt, gij gezegenden mijns Vaders, beërft het koninkrijk, dat u bereid is van de grondlegging der wereld af. Want Ik heb honger gehad, en gij hebt Mij te eten gegeven; Ik heb dorst gehad, en gij hebt Mij te drinken gegeven; Ik was een vreemdeling, en gij hebt Mij geherbergd; Ik was naakt, en gij hebt Mij gekleed; Ik was ziek, en gij hebt Mij bezocht; Ik was in de gevangenis, en gij zijt tot Mij gekomen. Dan zullen de rechtvaardigen hem antwoorden: Heere, wanneer hebben wij U hongerig gezien, en hebben U te eten gegeven, of dorstig, en hebben U te drinken gegeven? Wanneer hebben wij U als vreemdeling gezien, en hebben U geherbergd, of naakt, en hebben U gekleed? Wanneer hebben wij U ziek gezien, of in de gevangenis, en zijn tot U gekomen? En de Koning zal hun antwoorden: Voorwaar, Ik zeg u, voor zoveel gij dit aan een van deze mijn geringsten hebt gedaan, hebt gij het Mij gedaan. Dan zal hij ook tot degenen die aan zijn linkerhand staan, zeggen: Gaat weg van Mij, gij vervloekten, in het eeuwige vuur, dat bereid is voor de duivel en zijn engelen. Want Ik heb honger gehad, en gij hebt Mij niet te eten gegeven; Ik heb dorst gehad, en gij hebt Mij niet te drinken gegeven; Ik was een vreemdeling, en gij hebt Mij niet geherbergd; Ik was naakt, en gij hebt Mij niet gekleed; Ik was ziek, en gij hebt Mij niet bezocht; Ik was in de gevangenis, en gij zijt niet tot Mij gekomen.