Onderhand rijd je zo over een industrieterrein, De zon schijnt fel en de lucht is blauw. De fabrieken staan stil, de mensen zijn weg, En je bent alleen met je gedachten.
Je rijdt langs hoge loodsen en stapelplaatsen, En je ziet de rook uit de schoorstenen komen. Je ruikt de geur van verf en olie, En je hoort het geluid van de machines.
Je rijdt verder en verder, En je komt in een stiller deel van het terrein. Hier staan de fabrieken verlaten, En de natuur begint haar plek terug te eisen.
Je rijdt langs een verlaten weg, En je ziet een oude fabriek in de verte. De ramen zijn kapot, de deuren zijn open, En er groeit gras op het dak.
Je rijdt langzamer, En je kijkt naar de fabriek. Je denkt aan de mensen die hier hebben gewerkt, En aan de producten die hier zijn gemaakt.
Je rijdt verder, En je komt bij een rotonde. Je kijkt naar links en rechts, En je weet niet waar je heen moet.
Je stopt en stapt uit de auto, En je loopt rond op de rotonde. Je kijkt naar de hoge gebouwen, En je voelt je klein.
Je stapt weer in de auto, En je rijdt weg. Je kijkt nog een keer naar de fabriek, En dan verdwijnt het uit je zicht.
Je rijdt verder over het industrieterrein, En je denkt aan wat je hebt gezien. Je weet dat je nooit meer hetzelfde zult kijken naar industriegebieden, En je weet dat je deze plek nooit meer zult vergeten.
Verklaring
In dit gedicht wordt de ervaring beschreven van iemand die over een industrieterrein rijdt. De persoon rijdt eerst langs de drukke delen van het terrein, waar de fabrieken actief zijn. Hij ruikt de geur van verf en olie en hoort het geluid van de machines.
Naarmate de persoon verder rijdt, komt hij in een stiller deel van het terrein. Hier staan de fabrieken verlaten, en de natuur begint haar plek terug te eisen. De persoon rijdt langs een verlaten weg en ziet een oude fabriek in de verte. De fabriek is vervallen en er groeit gras op het dak.
De persoon stopt en stapt uit de auto. Hij kijkt naar de fabriek en denkt aan de mensen die hier hebben gewerkt en aan de producten die hier zijn gemaakt. Hij voelt zich klein in het bijzijn van de hoge gebouwen.
De persoon stapt weer in de auto en rijdt weg. Hij kijkt nog een keer naar de fabriek en dan verdwijnt het uit zijn zicht. De persoon weet dat hij nooit meer hetzelfde zult kijken naar industriegebieden, en hij weet dat hij deze plek nooit meer zal vergeten.
De titel van het gedicht, “Onderhand Rijd Je Zo Over Een Industrieterrein”, is een verwijzing naar de manier waarop de persoon over het industrieterrein rijdt. Hij rijdt niet bewust, maar laat zich meevoeren door de omgeving.
De beschrijving van de industrieterreinen in het gedicht is realistisch en onbevooroordeeld. De persoon kijkt naar de fabrieken zonder oordeel, en hij ziet zowel de mooie als de lelijke kanten van de industrie.
Het gedicht is een reflectie op de relatie tussen mens en industrie. Het toont aan hoe de industrie een belangrijke rol speelt in onze samenleving, maar ook hoe ze een verlaten en onherbergzame plek kan zijn.