De term “zuid-amerikaans aapje kloosterorde” verwijst naar de kapucijnapen (Cebinae), een onderfamilie van dagactieve breedneusapen die inheems zijn in Zuid- en Midden-Amerika. De kapucijnapen zijn vernoemd naar de kloosterorde van de kapucijnen, omdat hun gezichtstekening doet denken aan de kappen van deze monniken.
De kapucijnapen zijn een groep van ongeveer 25 soorten, die variëren in grootte van ongeveer 30 tot 60 centimeter. Ze zijn over het algemeen omnivoren en eten een verscheidenheid aan voedsel, waaronder fruit, insecten, eieren en kleine dieren.
Kapucijnapen leven in groepen van 10 tot 50 dieren. De groepen worden meestal geleid door een dominant mannetje, dat de toegang tot de vrouwtjes controleert.
Kapucijnapen zijn intelligent en kunnen gereedschappen gebruiken. Ze zijn ook zeer sociale dieren en communiceren met elkaar door middel van geluiden, gebaren en gezichtsuitdrukkingen.
De volgende soorten kapucijnapen komen voor in Zuid-Amerika:
- Bruine kapucijnaap (Sapajus apella)
- Geelborstkapucijnaap (Sapajus xanthosternos)
- Zwarthoofdkapucijnaap (Sapajus nigritus)
- Zwart-witte kapucijnaap (Sapajus libidinosus)
- Geeloorkapucijnaap (Sapajus flavius)
- Roodkopinkapucijnaap (Sapajus cay)
- Wenkbrauwkapucijnaap (Cebus apella)
- Bleekkapucijnaap (Cebus olivaceus)
- Witvoorhoofdkapucijnaap (Cebus albifrons)
De kapucijnapen staan onder druk van habitatverlies en stroperij. Ze worden ook gebruikt als huisdieren, wat vaak leidt tot dierenmishandeling.