De staat Israël is ontstaan op 14 mei 1948, toen David Ben-Goerion de onafhankelijkheid uitriep. Dit was het resultaat van een lange geschiedenis van Joodse immigratie en kolonisatie in het gebied dat toen Palestina heette, en van internationale onderhandelingen over het lot van dit gebied.
De Joodse geschiedenis in het gebied dat nu Israël is, gaat terug tot de oudheid. De Joden waren de oorspronkelijke inwoners van het gebied, maar werden in de loop van de geschiedenis verdreven. In de 19e eeuw ontstond de zionistische beweging, die streefde naar de stichting van een Joodse staat in Palestina.
In 1917, tijdens de Eerste Wereldoorlog, beloofde de Britse regering in de Balfour-declaratie haar steun aan de stichting van een Joodse thuishaven in Palestina. Na de oorlog werd Palestina een mandaatgebied van de Verenigde Naties, onder Brits bestuur.
In de jaren na de Tweede Wereldoorlog, waarin zes miljoen Joden werden vermoord tijdens de Holocaust, nam de immigratie van Joden naar Palestina sterk toe. In 1947 kwam de Verenigde Naties met een resolutie die voorzag in de oprichting van twee staten in Palestina, een joodse en een Arabische. De Arabische landen veroordeelden deze resolutie en vielen Israël aan toen het land op 14 mei 1948 werd gesticht. De Arabisch-Israëlische Oorlog van 1948 eindigde met een Israëlische overwinning.
In de jaren na de oorlog heeft Israël zich ontwikkeld tot een moderne en welvarende staat. Het land heeft echter nog steeds te maken met de gevolgen van het conflict met de Palestijnen, dat tot op de dag van vandaag voortduurt.
De stichting van Israël was een complex en controversieel proces. Het was een antwoord op de Joodse wens om een veilig thuisland te hebben, maar het leidde ook tot het verdrijven van veel Palestijnen. Het conflict tussen Israël en de Palestijnen is een van de meest complexe en hardnekkige conflicten in de wereld.