In de middeleeuwen werd de landsheer vertegenwoordigd door verschillende personen, afhankelijk van het specifieke land of gebied. In veel Europese landen was de koning of monarch de ultieme landsheer en werd hij direct vertegenwoordigd door hoge edelen zoals hertogen, graven en baronnen.
Deze edelen fungeerden als zijn plaatsvervangers en waren verantwoordelijk voor het bestuur van het land, het innen van belastingen, het handhaven van de wet en het beschermen van de bevolking.
Hun autoriteit en macht waren afgeleid van de koning en zij waren gevestigd op hun eigen landgoederen, vaak met hun eigen ondergeschikte leenmannen en ridders om hen te helpen bij het regeren van hun gebieden.
Het was een complex systeem van hiërarchie en loyaliteit dat de basis vormde van het politieke landschap in de middeleeuwen.
In de middeleeuwen vertegenwoordigde de landsheer zichzelf in het bestuur en de rechtspraak door middel van ambtenaren. Deze ambtenaren werden benoemd door de landsheer en waren verantwoordelijk voor het uitvoeren van zijn bevelen.
De belangrijkste ambtenaren die de landsheer vertegenwoordigden waren:
- De baljuw was de belangrijkste vertegenwoordiger van de landsheer in het bestuur en de rechtspraak. Hij was verantwoordelijk voor het handhaven van de orde, het innen van belastingen en het uitvoeren van rechterlijke uitspraken.
- De schout was de plaatselijke vertegenwoordiger van de baljuw. Hij was verantwoordelijk voor het handhaven van de orde in een bepaalde stad of streek.
- De schepenen waren de rechters in een middeleeuwse stad. Ze werden benoemd door de landsheer en waren verantwoordelijk voor het afhandelen van civiele en strafzaken.
In additionele vertegenwoordigers van de landsheer waren:
- De drost was een ambtenaar die belast was met het beheer van de domeinen van de landsheer.
- De rentmeester was een ambtenaar die belast was met het innen van belastingen en het beheer van de financiën van de landsheer.
- De secretaris was een ambtenaar die belast was met het bijhouden van de administratie van de landsheer.
De macht van de landsheer was afhankelijk van het gebied dat hij bestuurde. In grote gebieden, zoals een koninkrijk of hertogdom, had de landsheer een uitgebreid netwerk van ambtenaren. In kleinere gebieden, zoals een graafschap of baronie, had de landsheer minder ambtenaren en moest hij meer vertrouwen op lokale bestuurders en instellingen.