Geneesmiddelen tegen micro-organismen, ook wel antimicrobiële middelen genoemd, kunnen micro-organismen remmen of doden. De manier waarop ze dit doen, hangt af van het type micro-organisme en het type antimicrobieel middel.
Antibiotica zijn antimicrobiële middelen die bacteriën doden of hun groei remmen. Ze werken door een specifiek doelwit in de bacterie aan te vallen, zoals de celwand, de celmembraan, of de DNA-replicatie.
Antimycotica zijn antimicrobiële middelen die schimmels doden of hun groei remmen. Ze werken door een specifiek doelwit in de schimmel aan te vallen, zoals de celwand, de celmembraan, of de DNA-replicatie.
Antiparasitaire middelen zijn antimicrobiële middelen die parasieten doden of hun groei remmen. Ze werken door een specifiek doelwit in de parasiet aan te vallen, zoals de eitjes, de larven, of de volwassen vorm.
Virostatica zijn antimicrobiële middelen die virussen doden of hun replicatie remmen. Ze werken door een specifiek doelwit in het virus aan te vallen, zoals het DNA of het RNA.
In sommige gevallen kunnen antimicrobiële middelen ook de groei van andere micro-organismen, zoals gisten of protozoa, remmen of doden. Dit wordt echter niet als hun primaire doel gezien.
Het is belangrijk om te opmerken dat antimicrobiële middelen niet altijd effectief zijn. Micro-organismen kunnen resistent worden tegen antimicrobiële middelen, waardoor ze niet meer gevoelig zijn voor de werking van het middel. Dit kan verschillende oorzaken hebben, zoals mutaties in het genetisch materiaal van het micro-organisme.
Om resistentie te voorkomen, is het belangrijk om antimicrobiële middelen alleen te gebruiken wanneer ze echt nodig zijn. Ook is het belangrijk om de voorgeschreven dosering en duur van de behandeling te volgen.