In wiskunde is een priemgetal een natuurlijk getal groter dan 1 waarvan de enigste positieve delers 1 en het getal zelf zijn. Een natuurlijk getal dat geen priemgetal is, wordt een samengesteld getal genoemd.
Een paar voorbeelden van priemgetallen zijn:
- 2
- 3
- 5
- 7
- 11
- 13
- 17
- 19
- 23
De eerste paar priemgetallen zijn:
2, 3, 5, 7, 11, 13, 17, 19, 23, 29, 31, 37, 41, 43, 47, 53, 59, 61, 67, 71, 73, 79, 83, 89, 97, 101, 103, 107, 109, 113, 127, 131, 137, 139, …
Het getal twee is het enige even priemgetal. Priemgetallen groter dan 5 kunnen alleen op een 1, 3, 7 of 9 eindigen.
Priemgetallen zijn belangrijk in de wiskunde. Ze worden gebruikt in tal van wiskundige concepten, zoals cryptografie, getaltheorie en algebra.
Hier zijn enkele toepassingen van priemgetallen:
- In cryptografie worden priemgetallen gebruikt om sterke codes te maken.
- In getaltheorie worden priemgetallen gebruikt om de eigenschappen van andere getallen te bestuderen.
- In algebra worden priemgetallen gebruikt om vergelijkingen op te lossen.
Priemgetallen zijn een fascinerend en belangrijk onderdeel van de wiskunde. Ze zijn al eeuwenlang een bron van onderzoek en speculatie.