Een garage voor pechhulp uit de jaren 60 was een eenvoudige plek. Het zou meestal een grote, open ruimte hebben met een paar werkplekken waar monteurs auto’s konden repareren. Er zou ook een kantoorruimte zijn waar klanten konden wachten op hun auto’s of met de monteurs konden praten.
De werkplekken zouden meestal zijn uitgerust met basisgereedschap en apparatuur, zoals hamers, schroevendraaiers, boutentrekkers en liften. De monteurs zouden ook gebruik maken van een verscheidenheid aan diagnoseapparatuur om problemen met auto’s te identificeren.
De kantoren zouden meestal zijn ingericht met bureaus, stoelen en een telefoon. De monteurs zouden hier ook vaak hun administratie doen, zoals het invullen van werkorders en het opstellen van rekeningen.
Een garage voor pechhulp uit de jaren 60 zou ook een reeks handleidingen en catalogi hebben met informatie over auto’s. Deze handleidingen zouden de monteurs helpen om auto’s te repareren en te onderhouden.
Pechhulpgarages uit de jaren 60 waren essentieel voor het wegverkeer. Ze zorgden ervoor dat auto’s die pech hadden snel en efficiënt konden worden gerepareerd.