Het woord “baantjes” is een leenwoord uit het Duits. Het Duitse woord “Bändchen” betekent “klein bandje”. In het Nederlands wordt “baantjes” gebruikt om kleine banen of taken aan te duiden. Het kan bijvoorbeeld gaan om een bijbaantje, een tijdelijke baan of een baan met weinig verantwoordelijkheden.
Het woord “baantjes” werd voor het eerst gebruikt in het Nederlands in de 19e eeuw. Het is een van de vele Duitse leenwoorden die in die tijd in het Nederlands werden opgenomen.
Enkele voorbeelden van hoe het woord “baantjes” kan worden gebruikt:
- “Ik heb een paar baantjes om wat extra geld te verdienen.”
- “De overheid creëert baantjes om de werkloosheid te verminderen.”
- “De fabriek heeft veel baantjes verloren door de crisis.”
In de spreektaal wordt het woord “baantjes” ook wel gebruikt om kleine, onbeduidende taken of klusjes aan te duiden. In dat geval kan het een negatieve bijklank hebben.
Enkele voorbeelden van hoe het woord “baantjes” in de spreektaal kan worden gebruikt:
- “Ik heb een baantje gekregen bij de gemeente, maar het is echt een baantje van niets.”
- “Ik heb al mijn baantjes gedaan, nu kan ik eindelijk gaan relaxen.”
- “Die man is alleen maar bezig met baantjes, hij heeft geen echte baan.”