Het hoogtepunt in de atonale muziek wordt vaak gezien als de periode van het expressionisme in de jaren 1910 en 1920. In deze periode experimenteerden componisten als Arnold Schönberg, Alban Berg en Anton Webern met nieuwe vormen van expressie in de muziek. Ze verwierpen de tonale harmonie, die sinds de Renaissance de basis had gevormd van westerse muziek, en ontwikkelden nieuwe harmonieën en ritmes.
Een van de meest iconische werken van deze periode is Schönbergs Klaviersonate nr. 1, op. 11, uit 1909. Dit werk is een van de eerste volledig atonale composities en wordt beschouwd als een meesterwerk van het expressionisme. De muziek is intens en emotioneel, en de atonale harmonieën creëren een gevoel van spanning en onrust.
Andere belangrijke werken uit deze periode zijn Bergs Wozzeck (1922), een opera over een moordenaar, en Weberns Kammersymphonie (1924), een werk voor twaalf instrumenten. Deze werken zijn allemaal voorbeelden van de manier waarop atonale muziek kan worden gebruikt om krachtige en emotionele effecten te creëren.
Na de Tweede Wereldoorlog werd de atonale muziek verder ontwikkeld door componisten als Karlheinz Stockhausen, Pierre Boulez en Luciano Berio. Deze componisten experimenteerden met nieuwe vormen van structuur en techniek, en ze leidden tot de ontwikkeling van nieuwe muziekgenres, zoals elektronische muziek en aleatorische muziek.
De atonale muziek heeft een belangrijke rol gespeeld in de ontwikkeling van de westerse muziek. Het heeft nieuwe vormen van expressie en structuur mogelijk gemaakt, en het heeft de weg geëffend voor nieuwe muziekgenres.
In de context van de vraag naar het hoogtepunt in de atonale muziek, kan men dus stellen dat dit hoogtepunt zich heeft voorgedaan in de periode van het expressionisme, in de jaren 1910 en 1920. In deze periode werd atonale muziek voor het eerst op grote schaal gecomponeerd en uitgevoerd, en het werd een belangrijke vorm van expressie in de muziek.