Slangen hebben geen neusgaten, dus ze ruiken met hun tong. Hun tong is gespleten in tweeën en is bedekt met chemoreceptoren. Deze receptoren detecteren geurdeeltjes in de lucht. De slang steekt zijn tong uit en brengt deze vervolgens terug naar zijn mond. In zijn mond bevindt zich het orgaan van Jacobson, ook wel het vomeronasaal orgaan genoemd. Dit orgaan analyseert de geurdeeltjes die de slang met zijn tong heeft verzameld. Zo kan de slang bepalen of er een prooi of een vijand in de buurt is.
Slangen hebben een zeer goed reukvermogen. Ze kunnen geurdeeltjes op grote afstanden detecteren. Dit is essentieel voor hun overleving, want ze gebruiken hun reukvermogen om prooi te vinden, hun weg te vinden en potentiële vijanden te detecteren.