Een schaakstuk kan schuin verplaatst worden als het zich op een veld bevindt dat in de diagonale richting van het bestemmingsveld ligt. De afstand tussen de twee velden mag één of meer velden zijn.
Pion
De pion is het enige schaakstuk dat anders slaat dan het loopt. Een pion kan alleen schuin naar voren slaan, één veld per keer. Als een pion een stuk slaat, wordt het stuk van het bord geslagen en mag de pion het veld van het geslagen stuk innemen.
Loper
De loper kan zich in elke diagonale richting verplaatsen, zolang hij daarbij niet springt over de eigen stukken of de stukken van de tegenstander.
Toren
De toren kan zich in elke horizontale of verticale richting verplaatsen, zolang hij daarbij niet springt over de eigen stukken of de stukken van de tegenstander.
Dame
De dame combineert de bewegingen van de loper en de toren. Ze kan zich in elke richting verplaatsen, zolang hij daarbij niet springt over de eigen stukken of de stukken van de tegenstander.
Paarden
Het paard springt over twee velden in een horizontale of verticale richting, en dan één veld in de andere richting. Het paard kan dus in geen enkele richting een rechte lijn volgen.
Koning
De koning kan zich één veld in elke richting verplaatsen. De koning mag ook een sprong zetten van twee velden, maar alleen als dit nodig is om schaak te ontwijken.
En passant
Een pion kan een vijandelijke pion “en passant” slaan als deze pion twee velden vooruit is gezet in het begin van de partij en zich direct naast de pion bevindt die deze zet kan slaan. De pion die “en passant” slaat, mag zich niet verder verplaatsen dan het veld waar de pion die twee velden vooruit is gezet had moeten stoppen.
Voorbeeld
In het onderstaande voorbeeld staat een witte pion op het veld e2. Deze pion kan schuin naar voren slaan naar het veld d3. De pion kan ook twee velden vooruit slaan naar het veld e4, maar dan mag de pion de volgende zet “en passant” slaan door naar het veld d3 te verplaatsen.
e2 e4
In het onderstaande voorbeeld staat een witte loper op het veld b1. De loper kan zich in elke diagonale richting verplaatsen, dus naar de velden a2, c2, d3, e4, f5, g6 of h7.
b1
In het onderstaande voorbeeld staat een witte toren op het veld a1. De toren kan zich in elke horizontale of verticale richting verplaatsen, dus naar de velden b1, c1, d1, e1, f1, g1 of h1.
a1
In het onderstaande voorbeeld staat een witte dame op het veld d1. De dame combineert de bewegingen van de loper en de toren, dus ze kan zich in elke richting verplaatsen, dus naar de velden b1, c1, e1, f1, g1, h1, a2, b2, c2, e2, f2, g2 of h2.
d1
In het onderstaande voorbeeld staat een wit paard op het veld c3. Het paard kan over twee velden in een horizontale of verticale richting springen, en dan één veld in de andere richting. In dit geval kan het paard dus springen naar de velden b5, d5, e4 of f4.
c3
In het onderstaande voorbeeld staat een witte koning op het veld d1. De koning kan zich één veld in elke richting verplaatsen, dus naar de velden c1, e1, f1, g1 of h1.
d1
Ik hoop dat dit helpt!