Rond 1900 was er een sterke feministische beweging in Nederland. De vrouwenbeweging zette zich in voor gelijke rechten voor vrouwen, waaronder het vrouwenkiesrecht, het recht op onderwijs, werk en een eigen inkomen.
Een van de bekendste feministes van deze periode was Aletta Jacobs (1854-1929). Jacobs was de eerste vrouwelijke arts in Nederland en zette zich in voor het vrouwenkiesrecht en de verbetering van de positie van vrouwen in de samenleving.
Andere belangrijke feministes uit deze periode waren:
- Cecile de Jong van Beek en Donk (1866-1944), schrijfster en feministe
- Wilhelmina Drucker (1859-1925), journaliste en feministe
- Tineke van Os (1855-1925), politica en feministe
- Marie Muller (1857-1920), politica en feministe
Deze vrouwen waren actief in verschillende feministische organisaties, zoals de Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht (VvVK), de Vereeniging voor Vrouwenarbeid (VVA) en de Vereeniging voor Vrouwenbelangen en Gelijk Staatsburgerschap (VVGS).
De strijd van de feministes van rond 1900 had succes. In 1919 werd het actief vrouwenkiesrecht ingevoerd in Nederland. Mannen en vrouwen waren vanaf dat moment formeel gelijk.
De strijd voor vrouwenrechten ging echter door. In de jaren na 1919 zette de vrouwenbeweging zich in voor andere gelijke rechten voor vrouwen, zoals het recht op abortus en het recht op gelijke beloning.